Home Podium Politiek Religie Hindoeisme Islam Suriname India Liefde Jongeren
Literair Poezie Zeepkist Gastenboek Links Disclaimer Contact

Kritisch Podium Dewanand

Literair

WEBpublication BOOK WART0222 / EPAGE 69 of 103

Moord op de vrijheid van het oervolk

Was het verbod van de NVP/CP'86 terecht en heeft de AEL bestaansrecht?

12.8. De vordering van de Officier van Justitie nader bekeken


Our Freedom is our natural right

Offeraar (auteur)   Mr. drs. J.J. v.d. Gulik
Offercode           wart0222
Offerdatum          vrijdag 9 november 2007

Go to previous Epage ... Go to next Epage
  • Go to Inhoudsopgave: Moord op de vrijheid van het oervolk
  • - De vordering van de officier van justitie (zie ook 12.1) heeft als grondslag

    'dat de werkzaamheden van NVP/CP'86 opruiend, racistisch en discriminernd zijn, als bedoeld in het Internationale Verdrag van New York van 7 maart 1966 (IVUR). Daartoe heeft zij - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat indien een politieke partij activiteiten verricht, die maatschappelijk gezien, ontwrichtend werken en waardoor rechten van anderen disproportioneel worden geschonden, terwijl daarrbij de status van politieke partij in feite als dekmantel fungeert, deze politieke partij geen bestaanrecht meer heeft'…

    en…'Het belang om te mogen voortbestaan van een politieke partij, die opereert als een racistische organisatie en bij voortduring hamert op de achterstelling van bepaalde groepen mensen binnen onze samenleving, waarbij geweld niet wordt geschuwd en waardoor de tegenstellingen tussen groepen in onze samenleving gevaarlijk worden aangescherpt, weegt niet op op tegen de bescherming van het belang van anderen die daarvan het slachtoffer worden'
    (Zie noot 103* AB 1999, Arrondissementsrechtbank 18 november 1998, nr. 329, blz. 1469.) .

    De officier van justitie maakte er zich daarmee wel erg gemakkelijk van af. Hij heeft het over

    'opruiend, racistisch en discriminerend als bedoeld in het IVUR'.

    Ter onderbouwing wijst hij dan vooral op eerdere veroordelingen van bestuursleden (op grond van artikel 137 c-e Sr.). Belangrijke elementen daarbij waren het kwetsen en beledigen van minderheden en hun godsdienst of levensovertuiging. Maar beledigingen worden niet beschermd door het IVUR.

    En ook het element 'wegens godsdienst' en 'wegens levensovertuiging' in artikel 137 c-e Sr worden niet beschermd door het IVUR. Met artikel 137 c-e Sr ging men dus verder dan het IVUR vereiste. Rosier stelde dan ook in zijn proefschrift over het regeringsstandpunt bij de verdediging van het wetsvoorstel tot aanpassing van artikel 137 c Sr.:

    'De aanpassing van artikel 137 c Sr. rechtvaardigde zij daarbij door te stellen dat zij door die verandering na te laten tekort zou schieten bij de uitvoering van artikel 4 onder a van het verdrag' (TK 1969/70, 9724, nr. 3, p.41).
    Een nadere uitleg bleef echter achterwege. Zou zo'n uitleg ook kans van slagen hebben gehad? Nauwelijks.
    (Zie noot 104* Rosier, T.E. (1997). Vrijheid van meningsuiting en discriminatie in Nederland en Amerika (Diss. VU). Nijmegen: Ars Aequi Libri, 1997, blz. 36)

    En over de gekwetste gevoelens van minderheden zegt Rosier:

    'Het IVUR verdrag kent echter geen bepaling, die de staten voorschrijft maatregelen te nemen om de gevoelens van gediscrimineerde minderheden te beschermen. In ieder geval in de door de jurisprudentie aan artikel 137 c Sr gegeven interpretatie beperkt deze bepaling de uitingsmogelijkheden dus wel degelijk in grotere mate dan op grond van het verdrag (IVUR) kan worden gerechtvaardigd. Achteraf bezien was dus de in de Kamer geuite vrees, dat met de invoering van artikel 137 c Sr. de strafbaarstelling van discriminerende uitingen buiten de door artikel 4 IVUR gegeven grenzen zou treden, gerechtvaardigd'
    (Zie noot 105* Rosier, T.E.. (1997). Vrijheid van meningsuiting en discriminatie in Nederland en Amerika, (Diss. VU), Ars Aequi Libri, Nijmegen, 1997, blz. 37.).

    Of de officier van justitie terecht zo gemakkelijk wijst naar het IVUR is dus de vraag. Bovendien wijst de officier van justitie in zijn vordering op 'het geweld dat niet zou worden geschuwd'. Bewijs hiervoor blijft echter achterwege. Ook universitair hoofddocent Th. L. Bellekom plaatste bij het vermeende geweld een vraagteken:

    'De officier suggereerde wel een verband met geweld en oproepen daartoe, maar het bewijs daarvoor wordt niet geleverd'
    (Zie noot 106* Bellekom, Th.L. Partijverboden en de arrogantie van het democratische gelijk jrg. 24 nr. 5, 1999, blz. 656.)

    Bovendien onderbouwt de officier niet, waarom de partij 'een dekmantel' zou zijn en waarom de partij 'ontwrichtend' zou werken. Noch onderbouwt hij waarom 'de rechten van anderen disproportioneel. zouden zijn geschaad'.

    Hooguit zou gesteld kunnen worden, dat de gevoelens disproportioneel zijn geschaad. Maar die gevoelens worden niet beschermd door het IVUR zoals hiervoor bleek. En gezien de kleine groepering, waar het om gaat en het feit, dat men nauwelijks de kans kreeg om activiteiten te ontplooien kan toch in redelijkheid niet van een ontwrichting worden gesproken, temeer niet daar niet werd aangetoond, dat er geweld werd gebruikt.


    ***

    Go to previous Epage ... Go to next Epage
  • Go to Inhoudsopgave: Moord op de vrijheid van het oervolk

  • WEBpublication BOOK WART0222 / EPAGE 69 of 103


    Home Podium Politiek Religie Hindoeisme Islam Suriname India Liefde Jongeren
    Literair Poezie Zeepkist Gastenboek Links Disclaimer Contact

    Kritisch Podium Dewanand

    Literair
    Alle rechten voorbehouden; All rights reserved
    Offercode: WART0222
    Copyright @ Mr. drs. J.J. v.d. Gulik 2007